Speech bij het LTO Najaarsevenement 2025

Dank voor de uitnodiging. Leuk om hier te zijn en mooi onderwerp vandaag: de rol en betekenis van land- en tuinbouw voor de Nederlandse samenleving en economie.

13 november 2025

Het gesproken woord geldt.


De rol en betekenis van land- en tuinbouw voor de Nederlandse samenleving en economie

Inleiding

Ik weet dat velen van u letterlijk met beide benen in de klei staan, en eerlijk is eerlijk, daar wordt het beleid in Den Haag alleen maar beter van.
Dat onderwerp is voor mij als voorzitter van de Sociaal-Economische Raad uit het hart gegrepen: bij de SER werken we dagelijks met werknemers, werkgevers en kroonleden om draagvlak te creëren voor oplossingen voor de samenleving en de economie vanuit het perspectief van brede welvaart. Daar werken we ook samen aan met LTO – die vanuit werkgeverszijde lid is van de Raad.

Dit jaar bestaat de Sociaal-Economische Raad 75 jaar. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn in het voormalig kleinseminarie Beekvliet honderden politici, ondernemers, vakbondsbestuurders, kunstenaars en wetenschappers gegijzeld. Zij waren een levend onderpand voor de Duitsers. Onder de gegijzelden waren Jan de Quay en Willem Drees, beiden later minister-president, industrieel Frits Philips, SDAP-voorman Willem Banning, Rotterdams burgemeester Pieter Oud, de latere Nobelprijswinnaar Niko Tinbergen. De bezetter dreigde bij verzetsdaden in het land gijzelaars te fusilleren. Een dreigement dat tot uitvoer werd gebracht. Toch ontmoedigde dit de gijzelaars niet. Sterker: het gijzelaarskamp werd een broeinest van cultuur, kunst, politiek, filosofie.

Vanuit hun verschillende achtergronden dachten ze samen na over de toekomst van onze samenleving, de economie en het bestuur van ons land, na de bevrijding. En ze ontdekten, ondanks de sterk aanwezige en voelbare verzuiling, wat hen daarbij verbond. De kiem van de inrichting van naoorlogs Nederland werd hier gelegd. Net als de kiem van onze overlegeconomie. En dat overleg is niet denkbaar zonder de boeren en tuinders die er altijd middenin hebben gestaan. Zij zijn al 75 jaar een onmisbare partner in dat samen zoeken naar oplossingen

En dat zou wat mij betreft niet alleen over de economie en samenleving van vandaag moeten gaan, maar juist over de economie en samenleving van de toekomst. Hoe gaan we om met de lange termijn uitdagingen waar Nederland voor staat? Niet om wederopbouw en herstel na oorlog, maar om een noodzakelijke wederopbouw van onze naoorlogse economie. Economische ontwikkeling moet duurzamer worden en mensen gelijkere kansen bieden. Niet eenvoudig, gezien de vele opvattingen hierover.

En welke rol kan de land- en tuinbouw, de bredere economie, en de samenleving daarin spelen?

Want dat er genoeg uitdagingen zijn om die toekomst goed vorm te geven: dat is inmiddels zo bekend, daar kan ik kort over zijn. Of het nu gaat over stikstof, vergunningverlening, vertrouwen in de overheid, perspectief voor de jongere generaties, leefbaarheid op het platteland; de uitdagingen zijn er; het is nu zaak om de schouders eronder te zetten en samen te werken aan oplossingen voor de langere termijn. Daar is de SER al volop mee bezig: ik zou u daarom eerst willen meenemen in het advies wat de SER nu voorbereidt op dit thema.

Context: adviesaanvraag

Minister Wiersma van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, die u vandaag ook zal toespreken, heeft de SER afgelopen zomer gevraagd om te adviseren over ontwikkelpaden voor de land- en tuinbouw, binnen de bredere Nederlandse economie en met inachtneming van de wettelijke doelen.

Ontwikkelpaden zijn manieren waarop boeren en tuinders hun bedrijfsvoering toekomstbestendig kunnen maken – van innovatie tot agrarisch natuurbeheer en maatschappelijke dienstverlening. Die transitie is hard nodig. Het landbouwbeleid stagneert, terwijl de sector integraal onderdeel is van de economie van de toekomst. De sector levert voedsel, draagt bij aan de regionale economie en leefbaarheid op het platteland, en is verweven met cultuur, identiteit en natuur. Boeren beheren meer dan de helft van het Nederlandse grondgebied en zijn een bron van kennis en kunde, ook voor de toekomst. Tegelijk zien we dat deze omslag niet vanzelf gaat. Er is investeringsonzekerheid, vergunningverlening ligt vaak klem, en verdienmodellen komen onvoldoende van de grond of richten zich op nichemarkten. Hierdoor is onvoldoende zekerheid voor het halen van klimaat-, stikstof- en biodiversiteitsdoelen, belangrijk voor Europese wetgeving én voor een gezonde leefomgeving voor volgende generaties.

Daarom is er fors beleid nodig om die toekomst vorm te geven. In het SER-adviestraject richten we ons op drie vragen: welke kansen zien boeren en tuinders om nu de omschakeling te maken en hoe kunnen die opgeschaald worden? Welke belemmeringen ervaren zij en wat hebben ze nodig om die barrières te doorbreken? En welke rol kunnen overheid en sociale partners spelen om de transitie te faciliteren? De antwoorden op deze vragen moet ik u voor nu nog schuldig blijven. Het advies is volop in de maak, en we spreken daarvoor ook boeren en tuinders. We hopen het advies in de zomer af te ronden. De fundamenten liggen er al: we beginnen niet op nul. We kunnen putten uit een grote hoeveelheid rapporten en onderzoeken, niet in de laatste plaats van de SER zelf.

Aan de hand daarvan wil ik u alvast 5 take-aways meegeven voor de avond, alvorens ik inga op vragen vanuit de zaal.

1. Begin bij de mensen in en op het land

Het klinkt zo vanzelfsprekend, maar dat is het lang niet geweest: voor echte oplossingen, moeten we buiten onze Haagse bubbel treden. Er werken 620.000 mensen in de agri-food sector, aan water en bodembeheer en aan natuur en leefomgeving. Dat is waar we moeten beginnen: wat hebben jullie, de boeren, de financiers, de ketenpartijen, de onderwijssector, de beleidsmakers die het betreft nodig om de omslag naar een duurzame leefomgeving mee te maken?
In ons advies Werken aan veranderkracht hebben we ingezoomd op werkenden in de sectoren agri&food, water en bodem, natuur en leefomgeving. Hoe zorgen we dat verandering haalbaar en uitvoerbaar is voor de mensen die het werk doen?

De eerste aanbeveling van de SER is: stuur op lerend en innoverend vermogen. Zorg voor een lerend systeem en innovatiekracht om duurzaam verdienvermogen te stimuleren. Daarvoor is het belangrijk dat geïnvesteerd wordt in de samenwerking en opgavegerichtheid; dus focus op de belangrijke sociale, economische en ecologische opgaves waar de sector voor staat – van bedrijven, werkenden, onderwijs en onderzoek. Ook moet innovatie worden gestimuleerd en ondersteund, en de kennis daarover beter worden verspreid. Ook het adaptief vermogen in beleid om systeemverandering te herkennen én te ondersteunen moet groeien.

En de tweede is: stimuleer slimme inzet van schaarse menskracht en spreek on(der)benutte groepen beter aan. Investeer in arbeidsbesparende technologie én de ontwikkeling en inzetbaarheid van medewerkers. Zorg ervoor dat verduurzaming gepaard gaat met een betere kwaliteit van werk. En spreek on(der)benutte groepen beter aan, bijvoorbeeld door het aanpakken van arbeidsmarktdiscriminatie. En tot slot: voer een gericht arbeidsmigratiebeleid voor functies die niet op een andere manier zijn in te vullen, met als basis gelijke arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsinhoud, en kwalitatief goede huisvesting.

Arbeidsmigranten vormen namelijk een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt, maar zijn ook in de toekomst nodig om bij te dragen aan de voedselvoorziening in Nederland. Daarom geeft de SER in haar recente advies Arbeidsmigratie naar waarde; minder waar het kan, beter waar het moet een aantal kaders mee voor gerichtere arbeidsmigratie. Die richten zich op het verbeteren van de (rechts)positie van laagbetaalde arbeidsmigranten, sturen op arbeidsmigratie die bijdraagt aan maatschappelijke opgaven en een toekomstbestendige economie, en zorgen voor een evenwichtige inzet van arbeidsmigratie waarbij maatschappelijk draagvlak behouden blijft en schaarse voorzieningen toegankelijk blijven.

2. Stabiel beleid

De sector kan alleen in beweging komen wanneer duidelijk is waarnaar toe de sector beweegt. Dat perspectief dat ontbreekt: de overheid is er niet in geslaagd om de zekerheid te bieden die zo nodig is voor ondernemerschap en innovatie, en de basis vormt voor investeringen in de toekomst. Het overheidsbeleid voldeed op sommige punten zelfs niet aan de juridische en wettelijke kaders, waardoor de vergunningverlening illegaal werd verklaard en de betreffende bedrijven al zes jaar in juridische onzekerheid verkeren. Ik hoef niemand hier te vertellen wat dat betekent: plannen die je uitstelt, investeringen die blijven liggen, gezinnen die in onzekerheid zitten.

Er is daarom een sterke behoefte om te komen tot stabiel beleid. Dat geeft ook ruimte aan de sector en de keten om zelf invulling te geven aan de verschillende opgaves die samenkomen op het boerenerf en in de voedselketen. Daarvoor is duidelijkheid en koersvastheid nodig.
En het is van belang dat de overheid niet de randen van de wettelijke kaders opzoekt. Alles zal niet in een keer goed gaan; de praktijk is altijd weerbarstiger dan de theorie. Om zekerheid te bieden, moet je ook kunnen bijsturen, zonder dat je tussentijds de spelregels aanpast, en moet je zeker weten dat het beleid past binnen de wettelijke en juridische kaders. Dus geef het beleid niet vorm op een manier dat we de verschillende doelen in theorie nét halen, maar neem wat extra ruimte aan de voorkant om desinvesteringen achteraf te voorkomen.

3. Uitwerking ontwikkelpaden

Uiteindelijk komen die normen en randvoorwaarden op het boerenerf terecht. Het is van belang dat de overheid ook faciliteert. Er zijn verschillende manieren om te komen tot doelbereik: en elke ondernemer moet daar zijn eigen pad in kunnen kiezen. Er zijn verschillende ontwikkelpaden denkbaar, van high tech gesloten tot biologisch, en van agrarisch natuurbeheer tot multifunctionele landbouw. Om richting en perspectief te bieden, is het van belang dat deze ontwikkelpaden ook echt mogelijk zijn voor boeren en tuinders, en financieel ook uit kunnen. Daar kan de overheid en de keten een belangrijke rol in spelen. Ook stoppen is een ontwikkelpad: omdat we het belangrijk vinden dat we als samenleving nadenken over wat er gebeurt met ruimte die vrij komt en hoe we voorkomen dat een stoppende boer ook leidt tot een stoppende sector.

Het verdienvermogen van de boer en scholingsmogelijkheden van werknemers binnen de sector verdient daarbij bijzondere aandacht. De omslag lukt alleen als de goede randvoorwaarden zoals consistent overheidsbeleid, toegang tot scholing, meerjarige investeringen en minder regeldruk worden gerealiseerd.

In ons advies gaan we daarom in op de vraag: welke belemmeringen zijn er nu voor die ontwikkelpaden? En welke instrumenten zouden kunnen helpen om die belemmeringen te doorbreken? Want het sturingsmechanisme van de overheid werkt alleen als die langetermijn kaders, dat stabiele beleid, ook richting geeft in hoe je dat zou kunnen bereiken. De overheid heeft kortom ook een verantwoordelijkheid om niet alleen te roepen: “dit moet er”, maar ook te zeggen, “op deze manieren zou dat moeten kunnen lukken, en dat gaan we faciliteren”. Bijvoorbeeld door te investeren in scholing, of door onnodige regelgeving weg te nemen (daarover later meer). En tegelijkertijd heeft de overheid de rol om boeren en tuinders voldoende ruimte te bieden om zelf invulling te geven aan die omschakeling en daar zelf een richting in te kiezen.

Want ik denk dat het belangrijk is om mee te geven dat boeren en tuinders zelf de keuze maken op welke manier zij hun bedrijf willen ontwikkelen. Alle ontwikkelpaden moeten uiteindelijk aan de normen voldoen. Maar de keuze voor de bedrijfsvoering – voor de manier waarop – ligt altijd bij de ondernemer. En ik denk dat dit ook belangrijk is, dat we als samenleving zeggen: er is niet 1 goede manier, er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden, zolang we maar uitkomen in Rome en we de weg niet vol zetten met onnodige blokkades.

4. Minder regeldruk door verbeterde governance

Want die onnodige blokkades, dat is een veelgehoord probleem. De uitvoerbaarheid van beleid staat onder druk. Er zijn zeer veel verschillende instanties die verantwoordelijk zijn voor een klein gedeelte van de regelgeving op het boerenerf. Van gemeentes tot Europa, en van de waterschappen tot de omgevingsdienst. Daarnaast is de boer ook nog afhankelijk van ketenpartners en een internationale afzetmarkt.
Dit kunnen regels zijn, maar ook subsidies. Het is voor een boer bijna geen doen om naast alle praktische zaken ook nog een overzicht te hebben van alle verschillende mogelijkheden en regelingen waar die misschien aan moet voldoen en waar die recht op heeft. En veel van die regels zijn hartstikke nuttig en beschermen belangen van omwonenden, van de natuur of van generaties na ons. Maar het zou veel kunnen helpen om een centraal aanspreekpunt te hebben, die alle regels in kaart heeft gebracht en kan helpen bij de uitvoering ervan.

Dat kan ook helpen bij een betere afstemming bij het maken van beleid, doordat de uitvoering centraler aan tafel zit. Wij hopen de minister volgend jaar te kunnen adviseren over de manieren waarop die governance beter kan worden vormgegeven.
Eerder heeft de SER al geadviseerd over een veel steviger en zwaarwegender uitvoeringstoets, met expliciet aandacht voor de arbeidsmarkteffecten.

5. Samen oplopen

En tot slot zou ik nog een laatste pleidooi willen doen: voor samen oplopen. We moeten als burgers, als sectoren, en als overheid uiteindelijk samen onze samenleving vormgeven. Dat lukt alleen als we samen keuzes durven te maken en inzetten op mensgericht handelen. Dat is precies wat wij beogen in het lopende advies. Maar ook daar komt nu al naar boven de behoefte aan brede samenwerkingsverbanden, in de keten, in de gemeentes, tussen de boeren en tussen boeren en burgers. Continue horizontale en multidimensionale samenwerking zijn cruciaal in een sector die zo verweven is met een bredere economie. Het is niet exact te meten hoe de boerenbedrijven volledig verweven zijn in een gemeenschap, want het gaat om menselijke contacten. Maar uit de gesprekken die gevoerd worden met boeren en tuinders, zien zij zichzelf in eerste instantie als een betrokken onderdeel van een gemeenschap en vervolgens als ondernemer. En in het ondernemerschap staat het blijven ontwikkelen in alle verhalen zeer centraal.

Wie welk deel bijdraagt aan onze toekomstige brede welvaart; welke verschillen we tussen mensen, ondernemers en regio’s rechtvaardig vinden en welke niet; waar we bij elkaar op kunnen vertrouwen; dat noem ik de kern van een vernieuwd sociaal contract met zicht op een gedeelde toekomst, als onderdeel van een bredere overlegeconomie. Dat gaat over burger-samenleving-bedrijven-overheid. Met meer burgerbetrokkenheid bij het proces (burgerberaden, referenda + andere vormen die representatieve democratie aanvullen) en mensgericht handelen op alle niveau’s (zodat energiebeleid bijvoorbeeld ook de effecten van armoede meeneemt; erkenning dat de hervorming van de landbouw ook een sociaal vraagstuk is). Een sociale basis voor iedereen, zodat iedereen volwaardig mee kan doen aan de samenleving.

We lopen samen op om vooruit te komen in dit land: de overheid, de markt en maatschappelijke organisaties. Het polderen zit in ons bestuurlijk weefsel: het vermogen om via dialoog tot gezamenlijke richting te komen. De kracht van toen, 75 jaar geleden, het overbruggen van verschillen, kan ons ook vandaag vooruithelpen. Sociale partners spelen daarbij een sleutelrol. Blijf luisteren en verbinden. Zo werk je aan vertrouwen in de toekomst.
Broodnodig, gezien de grote uitdagingen van deze tijd. Het is nu de kunst om niet stil te blijven staan en de hordes te nemen op weg naar een meer duurzame en inclusieve samenleving.

We pakken vanuit de SER de handschoen graag op, ook samen met LTO en anderen in de agrarische sectoren.