Kiezen voor later begint al vroeg

Speech van Kim Putters op het symposium van het Centraal Planbureau over de langetermijnverkenning Kiezen voor later: vier visies voor 2050 van het CPB

13 november 2024

Het gesproken woord geldt.


Onze tijd is onmiskenbaar een overgangstijd. Er zijn op dit moment verschillende grote transities aan de gang, die inmiddels voor iedereen voelbaar zijn. Transities zijn langjarige veranderingen waar we ons op kunnen, nee, móeten voorbereiden door op tijd mee te bewegen. Denk aan digitalisering, klimaatverandering, verduurzaming en een verbrokkelende wereldorde. Een transitie kan een kans zijn om voorop te lopen, of het kan een crisis worden: als we te langzaam meebewegen of pas in actie komen als we de effecten ervan voelen.

We moeten nadenken over voor welke uitdagingen deze transities ons stellen, met welk perspectief we ze aan kunnen gaan en welke transitiepaden hierbij passen. IJkpunten en vergezichten zijn nodig. Dat brengt mensen bij elkaar en zorgt voor gezamenlijk innovatief vermogen. Mijn boodschap is dat er een sterker, rechtvaardiger en meer verbindend verhaal nodig is over het goede leven in ons land, over duurzaamheid en inclusie, welke offers dat van iedereen vraagt en hoe we ervoor zorgen dat niemand door de sociale basis zakt.

Vanuit deze achtergrond verwelkom ik de langetermijnstudie van het CPB Kiezen voor later die vier visies presenteert voor 2050 op basis van een zorgvuldige analyse van trends, uitdagingen en scenario’s. De boodschap is helder: de toekomst is veranderbaar, niet kiezen komt ons duur te staan, dus geen beleid geeft later spijt. Die boodschap is urgent en kan niet genoeg worden herhaald, zie ook de laatste Klimaatverkenning van het PBL.

Tegen die achtergrond stelde de SER begin dit jaar ook zijn toekomstvisie vast: Perspectief op brede welvaart in 2040, Bouwen aan de economie van de toekomst. Daarin kiest de SER voor een sociale markteconomie gebaseerd op brede welvaart. Wij willen geen vechteconomie en race to the bottom in de strijd om natuurlijke hulpbronnen en menskracht. Wij willen een sterke sociale dialoog in Nederland en in Brussel met goede afspraken over werk en arbeidsomstandigheden. Dat moet leiden tot meer werk- en inkomenszekerheid, een betere toegang tot scholing tijdens de levensloop en de mogelijkheid om werken, leren en (mantel-)- zorgen te combineren. We willen een economie die uitgaat van duurzame groei en innovatie, waarmee we ons verdienvermogen versterken binnen planetaire grenzen door maatschappelijk verantwoord ondernemerschap met een goed werkend Europees level playing field. We willen goede collectieve voorzieningen. Dat is goed voor de brede welvaart voor iedereen en nodig om kansengelijkheid te bevorderen.

De studie van het CPB helpt om deze visie verder uit te bouwen en vooral ook om consistente beleidskeuzes te kunnen maken.
In mijn inleiding wil ik drie zaken met u bespreken:

  1. Hoe kunnen we omgaan met de door het CPB geschetste scenario’s?
  2. Is ‘geen spijtbeleid’ mogelijk?
  3. En tot slot een aantal concrete suggesties hoe we om kunnen gaan met de waan van de dag.

De meerwaarde van de CPB-studie Kiezen voor later en de eerdere publicatie De Nederlandse economie in historisch perspectief is dat ze trends, de hieruit voort vloeiende uitdagingen en mogelijke wijzen om met deze uitdagingen om te gaan zorgvuldig in beeld brengen.

Daarmee maakt het CPB gebruik van scenario’s zoals ze dat al in eerdere langetermijnstudies heeft gedaan. Het CPB noemt vier scenario’s: het scenario Markt, waarin de waarde materiële welvaartsgroei en zelfredzaamheid centraal staat; het scenario Autonoom waarin zelfvoorziening en gemeenschapszin voorop staan; in het scenario Duurzaam staat de leefbaarheid van de aarde nu en in de toekomst centraal, in het scenario Samen vormen solidariteit en een gelijke verdeling van brede welvaart het uitgangspunt.

De scenario’s zijn niet bedoeld als voorspelling, maar als vergezichten die een debat over consistente beleidskeuzes voor de lange termijn kunnen voeden. De kracht van scenario’s is dat ze laten zien wat consistente beleidskeuzes zijn en vooral ook waar mogelijke afruilen liggen die dwingen tot deze keuzes. Inzet op het een kan leiden tot concessies op het ander. Zo heeft een omvangrijke publieke sector gevolgen voor de dynamiek in de economie, zeker wanneer dit gepaard gaat met regeldruk. Ook kan duurzame groei op korte termijn omvangrijke investeringen vragen voor huishoudens en bedrijven, zoals ook het rapport benoemt. Tegelijkertijd moeten we ons niet blind staren op die afruilen: duurzame groei zorgt op langere termijn juist voor brede welvaart voor huishoudens én bedrijven. We merken nu al dat een trage Europese reactie op de elektrificatie van het wagenpark gevolgen heeft voor de Europese autosector. Als we niet verduurzamen en innoveren, lopen we niet alleen risico’s voor de gevolgen van klimaatverandering, maar ook voor onze economische structuur op de langere termijn en de concurrentiekracht. De afruilen zitten hem vooral in de kortere ten opzichte van de lange termijn; in de beperkte middelen en menskracht die we nu hebben terwijl er vele grote uitdagingen zijn. De uitkomst zou helder moeten zijn: brede welvaart, een duidelijke koers. Maar de weg ernaar toe is dat allerminst, zoals ook dit rapport laat zien. Keuzes hebben consequenties, en zoals het rapport Willem Drees aanhaalt: niet alles kan, niet overal en zeker niet tegelijkertijd.

Het is echter niet eenvoudig om met scenario’s goed om te gaan. Ten eerste moeten we zoals gezegd goed in de gaten houden dat het geen voorspellingen zijn maar denkmodellen. We kunnen dus niet zeggen welk scenario het meest waarschijnlijk is. Ten tweede is het lastig om uit de scenario’s te kiezen omdat ze onderliggende waardes verabsoluteren en we eigenlijk verschillende aspecten van brede welvaart zoals duurzaamheid, sociale cohesie en verdienvermogen willen combineren. We moeten ons bewust zijn van de afruilen, maar ook kijken hoe we die afruilen kunnen verzachten. De scenario’s zijn uitdrukkelijk niet bedoeld als een menu waar het beste uit kan worden gekozen. Dit gaat immers ten koste van de beleidsconsistentie en negeert afruilen. Er zijn - zoals de studie aangeeft - allerlei combinaties van de verschillende scenario’s mogelijk.

Hieronder presenteer ik een combinatie van elementen uit de scenario’s duurzaam, solidair en autonoom. Ik noem dit het geen spijt-scenario. Onder geen spijtbeleid versta ik beleid dat sowieso nodig is om de langetermijnuitdagingen aan te gaan. Leidend daarbij zijn twee overwegingen. De eerste is gebaseerd op het idee van intergenerationele rechtvaardigheid. We moeten oog hebben voor de belangen van komende generaties. Het is goed voorouderschap om de korte termijn te verbinden met de lange termijn. De tweede overweging is dat we de basis van de economie in het licht van de trends op orde willen houden, zodat keuzes ook in de toekomst mogelijk blijven. Welke zaken moeten we nu aanpakken, zodat we ook in de toekomst keuzes kunnen maken? Dat geeft urgentie aan de problematiek, zodat langetermijndenken tijdig wordt verbonden met de korte- en middellange termijnaanpak en het zetten van tussenstappen, waarbij ook een rol ligt voor de SER.

Ik ga dit nu kort uitwerken voor vier terreinen: klimaatbeleid, kansenongelijkheid, strategische autonomie en versterking van instituties en behoud van tegenmacht. De nadruk ligt daarbij op kwesties die aangepakt moeten worden en niet zozeer hoe dat moet gebeuren met welke mix van beleidsinstrumenten.

Klimaatneutraliteit en behoud biodiversiteit

De grenzen van wat de aarde kan dragen worden stelselmatig overschreden. De manier waarop we omgaan met energie, grondstoffen en materialen heeft gevolgen voor de opwarming van de aarde en de biodiversiteit. We zijn het verplicht aan onszelf, maar vooral aan onze kinderen en kleinkinderen, zowel in ons land als elders, om dit een halt toe te roepen. Als de gestelde doelen voor het tegengaan van de opwarming van de aarde niet worden gehaald, dan heeft dat desastreuze effecten voor het milieu en de gezondheid en het welzijn van mensen over de hele wereld.

Volgens de laatste Klimaatverkenning van het PBL is de kans heel klein dat Nederland de klimaatdoelen voor 2030 gaat halen. Daarin zijn we helaas niet de enige. Een recent rapport van de UN Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) laat zien dat de huidige maatregelen van 168 lidstaten die het Parijsakkoord hebben ondertekend ontoereikend zijn om het gestelde doel van een opwarming van 1,5 graad in 2025 te bereiken en dat de wereld eerder afstevent op een opwarming tussen de 2,1 en 2,8 graden. Volgens de European Environment Agency (EEA) is het goede nieuws dat de energietransitie in de EU tot een daling van de uitstoot van broeikassen leidt, maar dat de lidstaten met de huidige maatregelen het gestelde doel van een reductie met 55 procent in 2030 niet gaan halen.

De kans wordt dus steeds groter dat er onherroepelijk schade optreedt omdat we over zogeheten tipping points heengaan, zoals het versneld afsmelten van de Groenlandse ijskap, het verlies van regenwouden als CO2 buffers, de afzwakking van oceaanstromen en het versneld ontdooien van de permafrost. Is het scenario markt waarin de klimaatdoelen niet worden behaald wenselijk als volgende generaties met enorme problemen worden opgezadeld? De verkiezingsuitslag in de VS zet het behalen van de mondiale klimaatdoelen verder onder druk, terwijl de economische schade al ver voor 2050 voelbaar wordt en alleen maar groter als we nu niets doen en er steeds drastischere maatregelen nodig zijn met grotere economische kosten.

We moeten deze tragedy of the commons dus overwinnen. Dat kan alleen als we nu gezamenlijke maatregelen nemen en beginnen met bijvoorbeeld het versneld aanpassen van de energie-infrastructuur. Ook is het zaak dat er goede paden worden uitgestippeld voor de energie-, grondstoffen- en voedseltransitie. Daarbij moeten we ons bewust zijn van de in de CPB studie geschetste afruilen. Om deze te mitigeren is een goede combinatie nodig van beprijzen, normeren en subsidiëren.

Kansenongelijkheid

Nederland kende lang een periode van relatieve kansengelijkheid. Maar helaas neemt de kansenongelijkheid nu ook hier toe. Met de blik op de toekomst: niet alleen zijn de leerprestaties van 15-jarige leerlingen op de domeinen lezen, wiskunde en natuurwetenschappen in Nederland flink gedaald sinds 2003, maar ook de kansenongelijkheid in het onderwijs is toegenomen. Voor leerlingen van wie de ouders maximaal voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) hebben voltooid is de afname in leerprestaties het sterkst geweest. De onderwijskansen van kinderen van lager en hoger opgeleide ouders loopt hierdoor in de laatste twintig jaar steeds verder uit elkaar.

Kansenongelijkheid vergroot de inkomens- en vermogensongelijkheid later. En deze inkomensongelijkheid leidt weer tot verdere kansenongelijkheid. Zo is een vicieuze cirkel ontstaan. Hier zijn aanzienlijke maatschappelijke kosten aan verbonden: politieke instabiliteit en de onderbenutting van ons menselijk kapitaal. Maar ook de erosie van sociale cohesie. Later is dan nog meer herverdeling via belastingen nodig. Zo zijn we vooral bezig met reparatie aan de achterkant, terwijl we de voorkant laten liggen. Hier zijn hoge kosten mee gemoeid. Wat kunnen we doen? Kansrijk onderwijsbeleid kan kansen meer gelijkmaken voor jonge kinderen en zo de inkomensverschillen later verkleinen. Het gaat om het creëren van ontwikkelmogelijkheden zoals boeken lezen, sporten en bewegen en een dagelijks voedzaam ontbijt, maar ook het verkleinen van verschillen in leefbaarheid tussen wijken en het wegnemen van financiële stress in gezinnen. Denk ook aan het schrappen van de arbeidseis voor de kinderopvangtoeslag. Waarom sluiten we onze jongste kinderen uit van de mogelijkheid om samen met leeftijdsgenootjes te spelen en te leren? Kiezen voor later begint dus al vroeg. Juist door al op jonge leeftijd in te zetten op kansengelijkheid komt later elk talent tot zijn recht.

Strategische autonomie

De WRR heeft dit jaar een belangrijk rapport uitgebracht over Nederland in een fragmenterende wereldorde. De hoofdboodschap is dat de gunstige internationale verhoudingen waarvan Nederland lang heeft kunnen profiteren voorbij zijn en waarschijnlijk ook niet meer zullen terugkeren. De wereldorde fragmenteert langs drie assen: toename van het aantal machtspolen, toename van het aantal tonelen van machtsuitoefening en divergentie van wereldbeelden. We moeten ons blijvend instellen op een wereld die minder gericht is op samenwerking en meer op machtsuitoefening en streven naar dominantie. Uit strategisch oogpunt is het belangrijk om minder afhankelijk van anderen te zijn op de terreinen van defensie, energie, data en technologie en het financiële systeem. Daarvoor hebben we de EU nodig. De EU is niet slechts een economisch project met een sterke interne markt, maar staat ook voor een maatschappijmodel van openheid, recht en sociale rechtvaardigheid, als basis van de ‘European way of life’. Dit maatschappijmodel zal onder toenemende druk komen als we de realiteit van een hardere wereld niet onder ogen zien. De uitslag van de Amerikaanse verkiezingen heeft nogmaals onderstreept dat EU meer op eigen benen moet gaan staan en capaciteit moet opbouwen om risicovolle afhankelijkheden, zoals op het terrein van defensie met de VS, zoveel mogelijk te voorkomen.

Het kost tijd om meer eigen capaciteit op de genoemde terreinen op te bouwen. Om de strategische afhankelijkheden op het terrein van kritieke grondstoffen af te bouwen zal er meer moeten worden geïnvesteerd in innovatie, circulair gebruik en winning van delfstoffen in de EU. En daar moeten we nu mee beginnen. En ja, dat gaat zoals ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en de langetermijnverkenning van het CPB benadrukken niet zonder kosten. Strategische autonomie past nadrukkelijk bij een van de beschreven scenario’s in de verkenning. Er is de laatste jaren een nieuwe realiteit ontstaan waarin Europa toenemende risico’s loopt door afhankelijkheden. Ook in andere scenario’s moeten we deze trend onder ogen zien en bepalen welke prijs we bereid zijn te betalen. Om de afruil tussen economische groei en strategische autonomie te mitigeren zullen we dan ook zorgvuldig moeten kijken naar de wijze hoe en waarop de strategische autonomie moet worden vormgegeven, om welke publieke belangen het daarbij gaat, waar de EU en waar de lidstaten aan zet zijn, waar we moeten inzetten op een versterking van de interne markt en waar meer overheidsingrijpen nodig is. De recente rapporten van Letta over de voltooiing van de interne markt en Draghi over de versterking van het Europees concurrentievermogen kunnen hierbij behulpzaam zijn.

Versterken instituties en behoud tegenmacht

De Nobelprijs voor economie is dit jaar gewonnen door Daron Acemoğlu, Simon Johnson en James Robinson. Zij benadrukken het belang van inclusieve economische en politieke instituties voor de welvaart van landen zoals eigendomsrechten, een onafhankelijke rechtsstaat en collectieve voorzieningen die een gelijk speelveld en kansengelijkheid creëren. Maar ook het belang van voldoende maatschappelijke tegenmacht om bijvoorbeeld de technologische ontwikkeling in een richting te sturen die de maatschappelijke welvaart ten goede komt en die niet leidt tot grotere economische en politieke ongelijkheid. Deze basiscondities voor economische vooruitgang zijn geen vanzelfsprekendheid meer, zoals de erosie van de rechtsstaat in Hongarije laat zien en de toenemende politisering van de rechtsspraak van de hoogste rechters in de VS die de nieuwe Amerikaanse president vergaande immuniteit verleent waardoor noodzakelijke checks en balances worden ondermijnd. Ze vragen om onderhoud en versterking. Ook in Nederland. Jonathan Soeharno en andere collega-juristen hebben er onlangs voor gepleit om de constitutionele waarborgen voor de onafhankelijkheid van de rechtspraak te waarborgen door o.a. de politiek op grotere afstand te zetten bij de benoemingen van de Raad van de Rechtspraak en de Gerechtshoven. Ze wijzen er op dat er weliswaar geen acute dreiging is voor de onafhankelijkheid van de rechtsstaat, maar dat het in het licht van de toenemende polarisatie en het gemak waarmee sommige politici rechters en rechtelijke uitspraken bekritiseren, het beter is om de constitutionele structuren te versterken voordat de dreiging zich werkelijk manifesteert.

Voor voldoende maatschappelijke tegenmacht is een sterke sociale dialoog nodig in Nederland en in Brussel. Dat vraagt om een goed functionerende overlegeconomie. We zullen tegenstellingen en belangen moeten zien te overbruggen, en doelen en mensen verbinden. De uitgangspositie van Nederland is dat de infrastructuur daarvoor er deels al is, en dat biedt kansen. Die moeten we wel benutten en daar zetten we ons als SER volop voor in. Dat helpt rechtvaardige transitie richting de toekomst te bevorderen, welke combinatie van scenario’s ook optreedt. Dat is ook een opdracht aan de SER en zijn voorzitter.

Het is duidelijk: er is genoeg te doen op belangrijke dossiers waar we zeker geen spijt van krijgen. Het zijn zaken die we sowieso moeten doen, om het mogelijk te maken dat we ook in de toekomst keuzes kunnen maken.

Tegelijkertijd zien we op alle dossiers dat er de neiging is in de samenleving om te focussen op de kortere termijn, de waan van de dag. Daarom is het belangrijk dat we, los daarvan, op álle dossiers het lange termijn denken goed verankeren. Dat zijn we verplicht als goede voorouders. Daarom geef ik alvast drie concrete suggesties mee om er voor te zorgen dat de lange termijn goed verankerd is in beleid.

  1. De generatietoets. Al in 2022 adviseerde het Jongerenplatform van de SER, waarin Nederlandse jongerenorganisaties zitting hebben, aan regering en parlement om met alle ministeries een samenhangende aanpak voor jongeren te verzorgen en daarbij gebruik te maken van de generatietoets. Die toets maakt duidelijk wat de gevolgen zijn van de stapeling van beleid voor jongeren en zorgt voor een eerlijke verdeling van kansen tussen generaties en tussen jongeren onderling. Er is nu een paar keer mee geëxperimenteerd, maar het risico bestaat dat dit instrument alleen wordt toegepast als positieve resultaten mogen worden verwacht. De toets moet wat ons betreft standaard worden toegepast op ingrijpende voorstellen die effecten hebben voor volgende generaties. Hierbij hoort ook klimaatinclusief begroten, iets waarover de Raad van State ook al adviseerde. Als we niet klimaatinclusief begroten, schuiven we de oplopende rekening onbedoeld juist door naar volgende generaties.
  2. Brede welvaart moet beter worden verankerd. Ook daar zijn we, en ook de planbureaus al hard mee bezig. Tegelijkertijd zien we ook dat de politieke aandacht verschuift. Vorige week heb ik mijn oratie mogen houden als hoogleraar aan de universiteit Tilburg. Daarin ging ik in op manieren waarop we op brede welvaart kunnen koersen. Het is lastig om mijn oratie in een paar zinnen samen te vatten. Maar de kern van mijn oratie was het volgende: Brede welvaart vergt een brede blik, een integraal handelingskader en schikken en plooien met vele stakeholders vanuit de overtuiging dat economie, mens en natuur daar zeker op lange termijn profijt van hebben. Daar hebben we als polder en als samenleving gebaseerd op het Rijnlandse model de sleutel voor in handen. Commitment en doorzettingsvermogen zijn nodig om belemmeringen weg te nemen.
  3. Het is daarom van groot belang om dat Rijnlands model ook gestructureerd vorm te geven. Een sociale markteconomie gebaseerd op brede welvaart die in tijden van polarisatie verbindingen weet te leggen tussen stakeholders biedt een voedingsbodem voor stabiel langjarig beleid. Ik heb me er daarom als SER-voorzitter sterk voor gemaakt om ervoor te zorgen dat kabinet en polder structureel met elkaar overleggen. Daarmee kunnen we samen oplopen, en zorgen we ervoor dat we ons niet per ongeluk toch verliezen in de waan van de dag. De langetermijnverkenning is een belangrijk hulpmiddel om de koers van brede welvaart te bepalen. Kiezen voor later kan niet wachten. Laten we nu beginnen.