Veelgestelde vragen fusiegedragsregels

Heeft u een vraag over de Fusiegedragsregels? Bekijk de veelgestelde vragen.
Fusiegedragregels algemeen
Wat houden de Fusiegedragsregels in?
De Fusiegedragsregels (‘FG’) beschermen de belangen van in de onderneming werkzame personen bij voorgenomen fusies en overnames van ondernemingen of een onderdeel daarvan.

Als de Fusiegedragsregels van toepassing zijn, moeten de betrokken vakbonden geïnformeerd worden over de sociale, economische en juridische gevolgen van de voorgenomen fusie. De vakbonden moeten worden geïnformeerd voordat overeenstemming over de fusie wordt bereikt. Daarnaast moeten de fusiepartijen voordat zij een openbare mededeling over de voorbereiding of totstandkoming van een fusie doen, de vakbonden informeren over de inhoud daarvan.

Op basis van de Fusiegedragsregels is een zorgvuldige voorbereiding en communicatie richting de vakbonden dus van groot belang.
Wat is het doel van de Fusiegedragsregels?
De Fusiegedragsregels hebben tot doel dat bij het overwegen van een fusie aandacht aan de belangen van in de onderneming werkzame personen wordt besteed. Zij richten zich dus op de bescherming van de belangen van de in de onderneming werkzame personen bij een voorgenomen fusie.
Wat is het karakter van de Fusiegedragsregels?
De Fusiegedragsregels vormen de neerslag van de breed gedragen opvatting over de rol van stakeholders bij fusies. Ze zijn gebaseerd op de bereidheid van het Nederlandse bedrijfsleven om de regels vrijwillig na te leven en zijn een vorm van zelfregulering.
Wat wordt onder fusie in de Fusiegedragsregels verstaan?

Van een fusie in de zin van de Fusiegedragsregels is sprake als de (potentiële) zeggenschap over een onderneming of een onderdeel daarvan (*) blijvend in andere handen overgaat (het duurzaamheidsvereiste (*)) (artikel 1, lid 1, onder e FG). Dat is niet het geval als het verkrijgen of overdragen van de zeggenschap een tijdelijk karakter heeft.

Van een fusie in de zin van de Fusiegedragsregels kan in ieder geval sprake zijn in de volgende vier gevallen:

1.Bedrijfsfusie (activa/passiva-transactie), juridische fusie en (af)splitsing;
2.Verkrijging of overdracht (direct of indirect) van een aandelenpakket in een NV of BV. Er is sprake van een weerlegbaar vermoeden (*) van zeggenschap in geval van:

a. het verkrijgen van de bevoegdheid om meer dan de helft van de leden van het bestuur of van het leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een NV of BV te benoemen;
b. het verkrijgen van meer dan 50% van de stemrechten in de algemene vergadering van een NV of BV;
c. het verkrijgen van meer dan 50% van de aandelen (meerderheidsbelang) in een NV of BV.

3.Verkrijging of overdracht van zeggenschap als gevolg van statutaire bevoegdheden en/of aanvullende contractuele regelingen;
4.Verkrijging of overdracht van zeggenschap bij:

a. de vorming van een personenvennootschap (*);
b. het samengaan van personenvennootschappen (*) als daarbij een onderneming wordt ingebracht of overgaat.


Voor wie gelden de Fusiegedragsregels?
De Fusiegedragsregels gelden in beginsel voor ondernemingen en concerns uit het bedrijfsleven die in Nederland zijn gevestigd en waar in de regel 50 of meer personen werkzaam zijn (artikel 2, lid 1 FG). Ook andere ondernemingen kunnen de Fusiegedragsregels bij collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) van toepassing verklaren (artikel 2, lid 2 FG).

Vanaf oktober 2015 wordt de term ’bedrijfsleven’ in het kader van de Fusiegedragsregels ruim uitgelegd. Een onderneming behoort tot het ‘bedrijfsleven’ als sprake is van ondernemerschap en het ondernemerschap voor ‘eigen’ rekening en verantwoording wordt uitgeoefend. Vrij vertaald gaat het er daarbij om of een onderneming bedrijfsmatig is georganiseerd en opereert op de markt. Door deze uitleg van de term ‘bedrijfsleven’ zijn de Fusiegedragsregels ook van toepassing op de overheid, non-profitorganisaties en het vrije beroep als deze tot het bedrijfsleven moeten worden gerekend.

Voorbeelden van organisaties die vanaf 1 oktober 2015 onder het bedrijfsleven kunnen worden gerekend zijn: thuiszorg, ziekenhuizen, kinderopvang, jeugdzorg, psychiatrische instellingen, verpleeg- en verzorgingstehuizen, woningcorporaties, het onderwijs en de culturele sector. Ook bij fusies binnen het vrije beroep, zoals accountants, advocaten, architecten, stedenbouwkundigen en raadgevende ingenieurs kunnen de Fusiegedragsregels van toepassing zijn.

De Fusiegedragsregels zijn van toepassing op meer sectoren dan omschreven in de toelichting bij de Fusiegedragsregels in 2000. Dat komt door de maatschappelijke ontwikkelingen die zich sinds 2000 hebben voorgedaan. Het gaat dan onder meer om voortschrijdende verzelfstandiging en privatisering van overheidstaken en de toenemende bedrijfsmatige organisatie in sectoren die traditioneel niet onder de Fusiegedragsregels vielen, zoals het vrije beroep en non-profitorganisaties. Het onderscheid tussen ‘het bedrijfsleven’ en andere sectoren is meer en meer vervaagd (en steeds verder aan het vervagen).
Wanneer zijn de Fusiegedragsregels van toepassing?

De Fusiegedragsregels zijn van toepassing bij een voorgenomen fusie als sprake is van:

Daarnaast zijn de Fusiegedragsregels van toepassing als dat is overeengekomen bij collectieve arbeidsovereenkomst (CAO).


Welke uitzonderingen bestaan er op de toepasselijkheid van de Fusiegedragsregels?

De Fusiegedragsregels zijn niet van toepassing in de volgende vier uitzonderingssituaties (artikel 2, lid 3 FG):

  • als alle fusiepartijen behoren tot hetzelfde samenstel van ondernemingen (de intra-concernexceptie) (artikel 2, lid 3, onder a FG) (zie vraag Wat wordt bedoeld met 'samenstel van ondernemingen'? voor een toelichting op het begrip ‘samenstel van ondernemingen’);
  • als de zeggenschap overgaat als gevolg van het ontstaan of beëindigen van een huwelijksgoederengemeenschap, bewind, testamentaire beschikking, curatele of faillietverklaring (artikel 2, lid 3, onder b FG). (Als de curator of bewindvoerder overgaat tot overdracht van een onderneming zijn de Fusiegedragsregels wél van toepassing);
  • als bij de onderneming of het samenstel van ondernemingen waarin de zeggenschap door fusie overgaat in de regel minder dan 10 personen werkzaam zijn (artikel 2, lid 3, onder c FG); of
  • als de fusie niet tot de Nederlandse rechtssfeer behoort, doordat de voorgenomen fusie geen redelijk te verwachten gevolgen heeft voor de in Nederland werkzame personen van (één van de) fusiepartijen (artikel 2, lid 3, onder d FG) (zie vraag Wanneer behoort een fusie tot de 'Nederlandse rechtssfeer'?  voor een toelichting op het begrip ‘Nederlandse rechtssfeer’).

Hoe worden de belangen van in de onderneming werkzame personen op basis van de Fusiegedragsregels beschermd?
  • Fusiepartijen moeten de vakbonden tijdig informeren vóórdat zij overeenstemming over een fusie bereiken (artikel 4 FG).
  • De informatie aan de vakbonden moet een uitleg bevatten van de motieven van de fusie, het te voeren ondernemingsbeleid, de te verwachten sociale, economische en juridische gevolgen en de daarmee in samenhang voorgenomen maatregelen (artikel 4, lid 2 FG).
  • Vakbonden moeten met de informatie in de gelegenheid worden gesteld hun oordeel te geven over de in voorbereiding zijnde fusie vanuit het belang van de in de onderneming werkzame personen, bijvoorbeeld in een bespreking met de fusiepartijen (artikel 4, lid 3 FG).
  • Fusiepartijen moeten tegelijkertijd met het informeren van de vakbonden hun fusievoornemen melden aan het SER-secretariaat (artikel 8, lid 1 FG).
  • Als fusiepartijen een openbare mededeling willen doen over de voorbereiding of de totstandkoming van een fusie, moeten zij de vakbonden vooraf informeren over de inhoud van deze openbare mededeling (artikel 3, lid 1 FG).
  • Doordat fusiepartijen verplicht zijn de vakbonden te informeren voordat zij een openbare mededeling over de (voorbereiding van de) fusie doen, worden vakbonden in de gelegenheid gesteld om – voordat de openbare mededeling wordt gedaan - hierover nadere informatie te vragen (artikel 3 FG).

Aan wie worden fusies en overnames gemeld?
Op basis van de Fusiegedragsregels moet elke voorgenomen fusie of overname die binnen het bereik van de Fusiegedragsregels valt, worden gemeld aan de vakbonden en de SER. 
Wanneer wordt de melding gedaan?

De melding aan de vakbonden en de SER dient te worden gedaan als de onderhandelingen over de fusie of overname nog gaande zijn. Dit betekent dat de melding plaatsvindt vóórdat er volledige overeenstemming over de fusie of overname is bereikt. De bedoeling is dat de vakbonden op een zodanig moment worden geïnformeerd en geraadpleegd dat zij met hun oordeel nog wezenlijke invloed kunnen uitoefenen op de totstandkoming en de condities van de fusie of overname. De melding aan de vakbonden en de SER moet gelijktijdig worden gedaan.

Wie kan de melding doen?

Als bedrijf A en bedrijf B betrokken zijn bij een fusie of overname, dan moeten A en B de voorgenomen fusie of overname melden aan de vakbonden en de SER. De meldingen kunnen ook gezamenlijk worden gedaan.

Welke sectoren vallen onder de Fusiegedragsregels sinds de herziening van de Fusiegedragsregels in 2015?

Op de eerste plaats moesten de Fusiegedragsregels worden herzien, omdat zich sinds 2000 verschillende maatschappelijke ontwikkelingen hebben voorgedaan. Het gaat dan onder meer om:

  • voortschrijdende verzelfstandiging en privatisering van overheidstaken;
  • de toenemende bedrijfsmatige organisatie in sectoren die traditioneel niet onder de Fusiegedragsregels vielen, zoals het vrije beroep en non-profitorganisaties.

Het begrip ‘bedrijfsleven’ wordt als gevolg van de herziening van de Fusiegedragsregels ruimer uitgelegd. De Fusiegedragsregels zijn vanaf oktober 2015 ook van toepassing op de overheid, non-profitorganisaties en het vrije beroep als deze tot het bedrijfsleven moeten worden gerekend. Dat is het geval als sprake is van een onderneming die bedrijfsmatig is georganiseerd en opereert op de markt.

Op de tweede plaats zijn de Fusiegedragsregels herzien omdat een aantal bepalingen moest worden gemoderniseerd, verduidelijkt of aangepast aan gewijzigde wetgeving. Daarnaast waren sommige begrippen uit de (vorige) Fusiegedragsregels niet meer van deze tijd. Het gaat daarbij onder andere om het begrip ‘werknemer’. Met de herziening van de Fusiegedragsregels is dit begrip gewijzigd in ‘in de onderneming werkzame personen’ zoals wordt gebruikt in de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Bij de uitleg van dit begrip moet dan ook aansluiting worden gezocht bij de WOR.

Toelichting bij diverse Fusiebegrippen
Wat wordt bedoeld met ‘in de onderneming werkzame personen’?

Het begrip ‘in de onderneming werkzame personen’ (artikel 1, lid 1, onder c FG) heeft dezelfde betekenis als in artikel 1, lid 2 en 3 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Tot de ‘in de onderneming werkzame personen’ worden kort samengevat gerekend:

  • de werknemers dan wel ambtenaren die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling. Hierbij maakt het niet uit of de arbeidsovereenkomst/aanstelling voor bepaalde of onbepaalde tijd is en ook niet of het dienstverband parttime of fulltime is. Wanneer een persoon in dienst is op basis van een nulurencontract en steeds opgeroepen kan worden, telt hij ook mee als in de onderneming werkzaam - ook als hij al een aantal weken niet opgeroepen is om te komen werken;
  • de uitzendkrachten die ten minste 15 maanden werkzaam zijn bij de werkgever die hem ‘inhuurt’. Deze uitzendkrachten tellen bij de werkgever mee als ‘in de onderneming werkzame personen’;
  • de uitzendkrachten, werknemers dan wel ambtenaren die elders dan in de eigen onderneming werken. Deze uitzendkrachten en gedetacheerden tellen bij de werkgever mee als ‘in de onderneming werkzame personen’;
  • de groep ‘in de onderneming werkzame personen’ kan nog verder worden uitgebreid door middel van een afspraak tussen ondernemer en ondernemingsraad (groepsgewijze uitbreiding).

Wat wordt bedoeld met ‘samenstel van ondernemingen’?

Met het begrip ‘samenstel van ondernemingen’ (artikel 1, lid 1, onder d FG) worden drie situaties bedoeld:

  1. twee of meer ondernemingen die in stand worden gehouden door één ondernemer, zoals een filiaalbedrijf, natuurlijke of rechtspersoon met een aantal onzelfstandige vestigingen;
  2. een concern: een groep van ondernemingen (die onder gezamenlijke leiding staat). De verwijzing naar artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek (zie artikel 1, lid 1, onderd FG) houdt in dat sprake is van een groep met een zodanige economische verbondenheid van rechtspersonen en vennootschappen dat zij een economische eenheid vormen. Hieronder kan zowel het ‘verticale’ concern als het ‘horizontale’ of ‘nevenschikkingsconcern’ (*) worden verstaan.
    De groepsband kan zijn gebaseerd op bezit van aandelen, statutaire regelingen of contractuele regelingen;
  3. een zuiver contractuele joint venture (een vorm van samenwerking tussen twee of meer samenwerkende organisaties in een nieuw bedrijf, dat voor gezamenlijke rekening en risico een project tot ontwikkeling brengt). Hiermee is geen sprake van het onderbrengen van deze samenwerking in een gezamenlijke dochtervennootschap of een personenvennootschap.

Wat wordt bedoeld met ‘verenigingen van werknemers’?

Een vereniging van werknemers wordt ook wel vakbond of vakvereniging genoemd. Een vereniging van werknemers is een organisatie van werknemers van één of meer bedrijfstakken of beroepsgroepen. De vereniging van werknemers heeft tot taak de belangen van haar leden te behartigen, zoals het onderhandelen over het tot stand brengen van een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO).

De verenigingen van werknemers zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder f FG zijn die vakbonden die bij een bij de fusie betrokken onderneming:

  1. kandidaten hebben voorgedragen voor de ondernemingsraad en waarvan ten minste één van die kandidaten is gekozen in de ondernemingsraad;
  2. regelmatig overleg voeren over lonen en andere arbeidsvoorwaarden; of
  3. in de twee jaar voorafgaande aan de (voorgenomen) fusie regelmatig overleg hebben gevoerd om de belangen van hun lid/leden bij deze onderneming(en) te behartigen. Dat de vakbonden bij het overleg zijn opgetreden als belangenbehartiger voor hun lid/ leden moet kenbaar zijn geweest voor het bestuur van de onderneming. Dit wordt het kenbaarheidsvereiste genoemd.

Bij de omschrijving van deze drie groepen vakbonden wordt in de Fusiegedragsregels de formulering ‘bij de fusie betrokken onderneming’ gebruikt. Hiermee wordt bedoeld dat de Fusiegedragsregels alleen moeten worden nageleefd ten aanzien van de vakbonden die werkzaamheden verrichten met betrekking tot de onderneming(en) waarvan de activiteiten door de fusie worden beïnvloed. Dat zijn de ondernemingen waarover de zeggenschap als gevolg van de fusie wordt verkregen of overgedragen. Ook de ondernemingen van een van de fusiepartijen, waarover de zeggenschap niet verschuift, maar waarvan de verwachting is dat zij door de fusie in hun activiteiten kunnen worden beïnvloed, kunnen hieronder vallen.

Als voor één of meer fusiepartijen een CAO van kracht is, is altijd sprake van een of meer betrokken verenigingen van werknemers zoals bedoeld in de Fusiegedragsregels. De in de CAO als partij(en) bij de totstandkoming van de CAO vermelde werknemersvereniging(en) is/zijn in dat geval de ‘betrokken vereniging(en) van werknemers’.

De meeste vakbonden zijn aangesloten bij een vakcentrale. Dit zijn overkoepelende organisaties die bondoverstijgende zaken behartigen namens de leden. De drie in Nederland aanwezige vakcentrales zijn: FNV, CNV en VCP. De verenigingen van werknemers vallen onder de vakcentrales. De vakcentrales zijn géén verenigingen van werknemers in de zin van de Fusiegedragsregels.


Wat wordt bedoeld met ‘openbare mededeling’?
Met het begrip openbare mededeling (artikel 3 FG) wordt elke tot het publiek gerichte mededeling over de voorbereiding of totstandkoming van een fusie bedoeld. Het is niet van belang op welke manier deze mededeling in de openbaarheid wordt gebracht. Onder openbare mededelingen vallen onder andere persberichten, mededelingen aan het personeel in de vorm van een rondgestuurde brief of e-mail, tijdens een personeelsbijeenkomst gedane mondelinge mededelingen (waarbij geen vertrouwelijkheid is opgelegd) en mededelingen van bestuurders van ondernemingen tijdens een persconferentie.
 
Wanneer behoort een fusie tot de ‘Nederlandse rechtssfeer’?

Fusies in Nederland vallen (uiteraard) onder de Nederlandse rechtssfeer. De beoordeling of een fusie behoort tot de Nederlandse rechtssfeer kan lastiger zijn als één of meerdere buitenlandse partijen bij de fusie zijn betrokken.

Als bij de fusie tenminste één buitenlandse partij is betrokken, dan behoort de fusie tot de Nederlandse rechtssfeer als op het moment van de fusiebesprekingen te verwachten is dat de overname belangrijke gevolgen zal hebben voor de in Nederland werkzame personen van de overnemer (de “belangrijke gevolgen-regel”).

Aanknopingspunten voor de beoordeling of een fusie belangrijke gevolgen heeft voor de in Nederland werkzame personen zijn onder andere:

  • of de over te nemen buitenlandse onderneming in verhouding tot de Nederlandse overnemer van aanzienlijke omvang is;
  • of de activiteiten van de overnemer en die van de over te nemen onderneming in een gelijke of verwante branche worden uitgevoerd;
  • of de over te nemen onderneming werkzaam is op (vrijwel) dezelfde markt als de Nederlandse onderneming.

Als sprake is van een overname met een buitenlandse koper, een buitenlandse verkoper en een Nederlandse doelvennootschap zijn de Fusiegedragsregels alleen van toepassing als de fusie alleen of in hoofdzaak één (of meer) in Nederland gevestigde onderneming(en) tot voorwerp heeft (de “alleen of in hoofdzaak-regel”). Dat kan worden beoordeeld door een vergelijking te maken tussen het aantal bij de onderneming(en) in Nederland werkzame personen en het aantal bij de in het buitenland gevestigde onderneming(en).

Voor toepasselijkheid van de Fusiegedragsregels moeten de onderneming(en) die in Nederland is/zijn gevestigd, ook voldoen aan de andere voorwaarden voor toepasselijkheid van de Fusiegedragsregels.

Als een fusie niet onder de Nederlandse rechtssfeer valt, zijn de Fusiegedragsregels niet van toepassing (artikel 2, lid 3, onder d FG).


Wat wordt bedoeld met ‘ondernemer’?
Het begrip ‘ondernemer’ (artikel 1, lid 1, onder b FG) heeft dezelfde betekenis als in artikel 1, lid 1, onder d van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Met ondernemer wordt bedoeld de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onderneming in stand houdt. Hieronder valt ook de personenvennootschap (maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap (*) ) die een onderneming in stand houdt. Een ondernemer kan verschillende ondernemingen in stand houden, zoals filiaalbedrijven.
Welke ondernemingen zijn betrokken bij een fusie?

Bij een fusie zijn de volgende ondernemingen betrokken:

  1. de onderneming die optreedt als koper;
  2. de onderneming die optreedt als verkoper;
  3. de onderneming waarin het aandelenkapitaal of waarvan de activa/passiva wordt overgedragen (de doelvennootschap of ‘target’).

Fusiemelding
Wat moet er aan wie en wanneer worden gemeld op basis van de Fusiegedragsregels?

A. Gegevens / informatie over de voorgenomen fusie (artikel 4 FG)

Wie:

De ondernemingen die partij zijn bij een voorgenomen fusie (de ‘fusiepartijen’’) moeten de vakbonden hierover informeren (artikel 4 FG).

De fusiepartijen zijn daarnaast verplicht om het SER-secretariaat te informeren over de fusie die in voorbereiding is (artikel 8, lid 1 FG).

Wat:

De fusiepartijen zijn verplicht om de vakbonden te informeren over: (i) de motieven voor de fusie, (ii) de voornemens met betrekking tot het in verband daarmee te voeren ondernemingsbeleid, (iii) de te verwachten sociale, economische en juridische gevolgen van de fusie en (iv) de voorgenomen maatregelen (artikel 4, lid 2 FG).

De fusiepartijen moeten de vakbonden in de gelegenheid stellen om een oordeel te geven over de voorgenomen fusie (artikel 4, lid 3 FG).
De fusiepartijen moeten de vakbonden ook de mogelijkheid bieden om in een bespreking met de fusiepartijen in te gaan op: (i) de grondslagen van de fusie, (ii) de maatregelen om negatieve gevolgen voor de in de onderneming werkzame personen te voorkomen of te beperken, (iii) het tijdstip en de wijze waarop de in de onderneming werkzame personen zullen worden ingelicht en (iv) de verslaggeving (artikel 4, lid 4 FG).

Fusiepartijen kunnen verplicht zijn om op verzoek van de vakbonden nadere informatie te geven (artikel 4, lid 5 FG). Het moet dan wel gaan om informatie die in redelijkheid van de betrokken fusiepartijen kan worden gevraagd. De door de vakbonden verzochte aanvullende informatie moet in redelijkheid nodig zijn voor hun oordeelsvorming. De vakbonden mogen geen informatie opvragen die geen verband houdt met de fusie.

De hiervoor genoemde verplichtingen rusten op iedere fusiepartij. Deze verplichtingen kunnen worden nagekomen door partijen gezamenlijk of elke partij afzonderlijk (artikel 4, lid 8 FG).

Wanneer:

De fusiepartijen zijn verplicht om de vakbonden in te lichten vóórdat overeenstemming (*) over de fusie wordt bereikt. De vakbonden kunnen dan een oordeel over de voorgenomen fusie vormen. Dit oordeel moet van wezenlijke invloed kunnen zijn op het al dan niet tot stand komen van de fusie en op de modaliteiten daarvan (artikel 4, lid 6 FG).

De fusiepartijen stellen de betrokken ondernemingsraden in de gelegenheid kennis te nemen van het oordeel van de vakbonden, zodat die ondernemingsraden daarmee rekening kunnen houden bij het uitbrengen van een advies als bedoeld in artikel 25 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) (artikel 4, lid 7 FG).

Op het moment dat de vakbonden in kennis worden gesteld, moeten de fusiepartijen tevens het SER-secretariaat in kennis stellen van de fusie die in voorbereiding is (artikel 8, lid 1 FG).

B. Voorafgaande kennisgeving van openbare mededeling (artikel 3 FG)

Wie:

De fusiepartijen moeten de vakbonden informeren over een openbare mededeling over de voorbereiding of totstandkoming van een fusie (artikel 3, lid 1 FG).

Wat:

De inhoud van de openbare mededeling moet aan de vakbonden bekend worden gemaakt (artikel 3, lid 1 FG).

Wanneer:

Voordat de openbare mededeling wordt gedaan, moeten de vakbonden worden geïnformeerd (artikel 3, lid 1 FG).

Zijn er situaties waarin van de Fusiegedragsregels mag worden afgeweken?

Ja, er kunnen bijzondere situaties zijn waarin afwijking van de Fusiegedragsregels kan worden toegestaan. Dat is het geval als sprake is van overmacht. Daarvan is sprake als zich zeer dringende of buiten de macht van de fusiepartijen liggende omstandigheden voordoen, waardoor de Fusiegedragsregels niet (op juiste wijze) kunnen worden nageleefd. Belangrijk is dat uit het enkele feit dat sprake is van een faillissement van één of meer fusiepartijen of van het voornemen om een faillissementsaanvraag in te dienen niet zonder meer overmacht voortvloeit. Er is niet snel sprake van een situatie van overmacht.

Als zich een situatie van overmacht voordoet en de vakbonden niet voor het bereiken van overeenstemming zijn geïnformeerd en gevraagd om hun oordeel over de fusie te geven, dan moeten de fusiepartijen een uitdrukkelijk voorbehoud opnemen in verband met het nog te vernemen oordeel van de vakbonden. In dat geval moeten de vakbonden direct na het bereiken van de overeenstemming over de fusie worden geïnformeerd en worden uitgenodigd voor een bespreking met de fusiepartijen.


Rol SER secretariaat bij fusiemeldingen
Wat is de rol en taak van het SER-secretariaat?

Het SER-secretariaat heeft tot taak te bevorderen dat de vakbonden op tijd door de fusiepartijen worden geïnformeerd over de voorgenomen fusie (artikel 8, lid 2 FG).

Als onderdeel van deze taak stuurt het SER-secretariaat de door hem ontvangen meldingen van voorgenomen fusies door naar de vakbonden. Het SER-secretariaat kan naar aanleiding van een melding bij de fusiepartijen ook aanvullende informatie opvragen (artikel 8, lid 2 FG). Daarnaast heeft het SER-secretariaat een signalerende functie. Deze functie houdt in dat het SER-secretariaat mededelingen over fusievoornemens of gerealiseerde fusies in de media volgt en op basis daarvan inlichtingen bij de betrokken partijen kan vragen.

Bij de meeste door het SER-secretariaat ontvangen meldingen, blijkt dat de fusiepartijen van mening zijn dat de Fusiegedragsregels van toepassing zijn. Wanneer de fusiepartijen bij hun melding aangeven dat zij van mening zijn dat de Fusiegedragsregels niet van toepassing zijn, neemt het secretariaat in geval van twijfel contact op. Dit kan ertoe leiden dat de fusiepartijen alsnog concluderen dat de Fusiegedragsregels wel van toepassing zijn.

Als fusiepartijen van mening zijn – en ook na overleg van mening blijven – dat de Fusiegedragsregels niet van toepassing zijn, stuurt het SER-secretariaat een zogenoemde verkorte kennisgeving aan de vakbonden (artikel 8, lid 3 FG). Deze kennisgeving informeert de vakbonden over het fusievoornemen, de betrokken partijen en hun mening dat de Fusiegedragsregels niet van toepassing zijn. Als de vakbonden niet bekend zijn, informeert het SER-secretariaat de centrale werknemersorganisaties. In de verkorte kennisgeving worden de vakbonden gewezen op de geheimhoudingsplicht van artikel 7, lid 1 FG.


Op welk moment moeten fusiepartijen het SER-secretariaat informeren?
Op het moment dat de vakbonden in kennis worden gesteld over de voorgenomen fusie, moeten de fusiepartijen hierover (ook) het SER-secretariaat informeren (artikel 8, lid 1 FG).
Hoe kan ik een melding aan het SER-secretariaat doen?

De melding van de voorgenomen fusie aan het SER-secretariaat kan op de volgende manieren:

Sociaal-Economische Raad
Secretariaat Fusiegedragsregels
Postbus 90405
2509 LK DEN HAAG


Mag een melding aan het SER-secretariaat ook in het Engels?

Ja, de melding aan het SER-secretariaat mag ook in het Engels worden gedaan.

Het Engelstalige meldingsformulier is hier te raadplegen.

Geschillencommissie Fusiegedragregels
Wat kunnen partijen doen bij een geschil over de naleving van de Fusiegedragsregels?

In geval van een geschil over de naleving van de Fusiegedragsregels kunnen vakbonden en fusiepartijen een klacht indienen bij de door de SER ingestelde Geschillencommissie Fusiegedragsregels (artikel 18 FG). Ook kunnen partijen gebruik maken van de mogelijkheid tot bemiddeling. (zie vraag: Wat houdt de bemiddelingsregeling in?)

Een klacht kan worden ingediend via een schriftelijk verzoek aan (het secretariaat van) de Geschillencommissie Fusiegedragsregels (artikel 19 FG). In het schriftelijke verzoek moet in ieder geval zijn opgenomen (artikel 20 FG):

  • de naam en adresgegevens van de verzoeker(s);
  • de naam en adresgegevens van de partij(en) waartegen de klacht is gericht;
  • een omschrijving van de omstandigheden die tot het geschil hebben geleid; en
  • een omschrijving van de beslissing die aan de Geschillencommissie Fusiegedragsregels wordt gevraagd

Het schriftelijke verzoek kan worden ingediend per e-mail of per post:

E-mail:

serfusie@ser.nl

Per post:

Sociaal-Economische Raad
Geschillencommissie Fusiegedragsregels
Postbus 90405
2509 LK DEN HAAG


Wat is de termijn voor het indienen van een klacht bij de Geschillencommissie Fusiegedragsregels?

Een klacht kan bij de Geschillencommissie Fusiegedragsregels worden ingediend binnen een termijn van één maand na openbaarmaking door of namens een of meer fusiepartijen dat de fusie al dan niet doorgang vindt (artikel 19 FG). Indien er geen sprake is van een openbare bekendmaking dat de fusie al dan niet doorgang vindt, eindigt de klachttermijn een maand na het moment waarop de vakbond(en) op enige andere wijze kennis zou(den) hebben kunnen nemen van (het al dan niet doorgaan van) de fusie.

De openbaarmaking dat de fusie al dan niet doorgang vindt, kan op verschillende manieren plaatsvinden, o.a. door een persbericht, een niet aan geheimhouding gebonden mededeling aan de in de onderneming werkzame personen of een bericht aan de verenigingen van werknemers door of namens één of beide fusiepartijen. Alle klachten die voor dat moment worden ingediend, zijn tijdig.


Hoe ziet een procedure bij de Geschillencommissie Fusiegedragsregels er uit?

Als de Geschillencommissie Fusiegedragsregels een schriftelijk verzoek (klacht) ontvangt, gaat de voorzitter eerst na of de verzoekende partij in het verzoek ontvankelijk is (artikel 21, lid 1 FG). Dat betekent dat de voorzitter nagaat of de klacht op tijd is ingediend en of de Fusiegedragsregels op de zaak van toepassing zijn.

Als de voorzitter het verzoek niet ontvankelijk verklaart, dan wordt de verzoekende partij daarover schriftelijk geïnformeerd (artikel 21, leden 2 en 3 FG). Binnen 14 dagen na verzending van de beslissing tot niet-ontvankelijkheid kan de verzoeker schriftelijk en gemotiveerd aangeven het niet eens te zijn met deze beslissing (artikel 21, lid 4 FG). De Geschillencommissie Fusiegedragsregels reageert daar schriftelijk en gemotiveerd op en verklaart de bezwaren van de verzoeker gegrond of ongegrond (artikel 21, lid 5 FG).

Als het verzoek op basis van de (eerste) beoordeling door de voorzitter in beginsel als ontvankelijk is bestempeld, dan mag/mogen de verwerende partij(en) binnen één maand schriftelijk op het verzoek reageren (artikel 21 FG). Daarna vindt een hoorzitting (mondelinge behandeling) plaats (artikel 23 FG). De hoorzitting is openbaar. Zo snel mogelijk na de hoorzitting neemt de Geschillencommissie Fusiegedragsregels een beslissing over de zaak (artikel 30 FG). Deze uitspraak wordt schriftelijk vastgelegd en toegezonden aan partijen.

De beslissing van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels is in beginsel openbaar (artikel 28 FG) en wordt in ieder geval gepubliceerd op de website van de SER.


Welke beslissingen kan de Geschillencommissie Fusiegedragsregels nemen?

Als de Geschillencommissie Fusiegedragsregels een door een vakbond ingediende klacht gegrond bevindt, beslist zij dat de fusiepartij(en) één of meer van de Fusiegedragsregels niet of niet naar behoren heeft/hebben nageleefd (artikel 32, lid 1 FG).

Als de Geschillencommissie Fusiegedragsregels een door een fusiepartij ingediende klacht gegrond bevindt, beslist zij dat de vakbond(en) één of meer bepalingen van de Fusiegedragsregels niet of niet naar behoren heeft/hebben nageleefd (artikel 32, lid 2 FG).

De Geschillencommissie Fusiegedragsregels kan oordelen dat de niet-naleving of niet behoorlijke naleving een ernstig karakter draagt en in ernstige mate verwijtbaar is (artikel 32, lid 3 FG).

Het is ook mogelijk dat de Geschillencommissie Fusiegedragsregels – gedurende de procedure – (alsnog) tot de beslissing komt dat het verzoek niet ontvankelijk is (zie over de procedure vraag ‘Hoe ziet een procedure bij de Geschillencommissie Fusiegedragsregels eruit?).

Tegen de beslissing van de Geschillencommissie Fusiegedragsregels is geen hoger beroep mogelijk.


Wat houdt de bemiddelingsregeling in?

In aanvulling op de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Geschillencommissie Fusiegedragsregels, kunnen partijen gebruik maken van bemiddeling. In het kader van een bemiddelingstraject wordt gekeken in hoeverre partijen onderling tot een oplossing kunnen komen, waarbij zij worden begeleid door één of meer bemiddelaars.

Een bemiddelingsverzoek is vormvrij en kan worden ingediend door iedere partij bij een geschil of een dreigend geschil. Dat houdt in dat een partij zonder dat een klacht bij de Geschillencommissie Fusiegedragsregels is ingediend een bemiddelingsverzoek kan doen, maar dat dat ook nog mag tijdens de klachtprocedure. Een bemiddelingsverzoek kan in elk stadium van een (dreigend) geschil worden ingediend. Een bemiddelingsverzoek kan niet meer worden ingediend als de Geschillencommissie Fusiegedragsregels een uitspraak heeft gedaan.

Als een verzoek tot bemiddeling binnenkomt, wordt bekeken of het gaat om een gezamenlijk verzoek van partijen of niet. Als dat niet het geval is, informeert het secretariaat de andere partij(en) over het ingekomen verzoek met de vraag of zij bereid zijn om aan de bemiddeling mee te werken. Als partijen hebben verklaard met bemiddeling in te stemmen, worden één of meer bemiddelaars aangewezen. Vervolgens zal het bemiddelingstraject door de bemiddelaar(s) worden gecoördineerd. Onderdeel van het starten van een bemiddelingstraject is dat partijen over en weer vertrouwelijk met (de inhoud van het) bemiddelingstraject omgaan. Als het bemiddelingstraject start terwijl er al een klachtprocedure loopt, dan worden de termijnen van de klachtprocedure opgeschort. Een succesvolle bemiddeling, leidt ertoe dat partijen onderling tot een oplossing komen en een eventuele klacht wordt ingetrokken.

Formulier voor indienen van een verzoek om bemiddeling en-of geschil


Overig Fusiegedragsregels
Wat kan worden geregeld bij collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)?

In artikel 2, lid 1 FG is opgenomen dat de Fusiegedragsregels van toepassing zijn als de bij de fusie betrokken onderneming(en) of samenstel van ondernemingen in Nederland is/zijn gevestigd en waarin in de regel 50 of meer personen werkzaam zijn. De drempel van 50 in de onderneming werkzame personen wordt het getalscriterium genoemd.

Het is mogelijk om bij CAO de Fusiegedragsregels ook op andere ondernemingen dan zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 FG van toepassing te verklaren. Het staat partijen daarbij vrij om in de CAO een lager getalscriterium op te nemen dan de drempel van 50 in de onderneming werkzame personen (en daarmee de werkingssfeer van de Fusiegedragsregels uit te breiden). Het is niet toegestaan om bij CAO een hoger getalscriterium op te nemen (en daarmee de werkingssfeer van de Fusiegedragsregels te beperken).

Als de Fusiegedragsregels bij CAO van toepassing zijn verklaard, is het niet mogelijk om één of meer van de uitzonderingen zoals opgenomen in artikel 2, lid 3 FG buiten toepassing te verklaren, daarvan af te wijken of andere uitzonderingen op te nemen.

Welke (andere) organisaties houden toezicht op (voorgenomen) fusies?

De SER is niet de enige 'toezichthouder' op fusie- en overnamegebied. Andere instanties die zich bezighouden met toezicht op fusies en overnames zijn onder andere:

  • de Autoriteit Financiële Markten (‘AFM’): de AFM beoordeelt of de belangen van aandeelhouders niet geschaad worden door een voorgenomen fusie;
  • de Autoriteit Consument en Markt (‘ACM’): de ACM ziet erop toe dat bedrijven eerlijk concurreren en beschermt consumentenbelangen, bijvoorbeeld door te toetsen of er na een fusie een te grote machtspositie op de markt ontstaat. De ACM beoordeelt fusies en overnames vooraf;
  • de Nederlandse Zorgautoriteit (‘NZa’): de NZa toetst fusies in de zorg. Zorgaanbieders die door 50 personen of meer zorg laten verlenen moeten zich vooraf melden bij de NZa als zij willen samengaan met een andere organisatie;
  • de Commissie Fusietoets Onderwijs (‘CFTO’): de CFTO toetst met betrekking tot voorgenomen fusies in het onderwijs of fusiepartijen een zorgvuldig besluitvormingsproces hebben doorlopen en of de fusie een belemmering is voor een optimale keuzevrijheid in het onderwijs.

Een voorgenomen fusie kan zowel onder de Fusiegedragsregels als onder het toezicht van één of meer van de hiervoor genoemde instanties vallen. Dat een voorgenomen fusie is gemeld bij één of meer andere instanties betekent dus niet dat de transactie (fusie) is vrijgesteld van melding aan de vakbonden en het SER-secretariaat. Deze melding dient plaats te vinden ongeacht het door de andere instanties uitgeoefende toezicht.