Publicatie

Monitor Leercultuur 2025: Sterke en inclusieve leercultuur nodig voor toekomstbestendige arbeidsmarkt

Nederland leert volop, maar niet overal even veel. De Monitor Leercultuur 2025 laat zien dat de leercultuur in Nederland ongelijk verdeeld is: zo leren bijvoorbeeld werknemers in het mkb, ouderen en zzp’ers minder vaak dan andere groepen.

Het leergedrag groeit wel, maar de verschillen tussen groepen blijven groot. Met de snelle maatschappelijke en technologische veranderingen is het de vraag of het huidige tempo genoeg is om voorbereid te blijven op de toekomst. Om de Nederlandse arbeidsmarkt wendbaar en toekomstbestendig te houden, is een sterke en inclusieve leercultuur nodig

De Monitor Leercultuur laat zien hoe werkenden in Nederland leren en zich ontwikkelen. Deze jaarlijkse monitor van de SER en TNO is gebaseerd op data uit drie nationale enquêtes: de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA), de Werkgevers Enquête Arbeid (WEA) en de Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA).

Met de monitor krijgen beleidsmakers, werkgevers en werknemers inzicht in waar het goed gaat met leren en ontwikkelen, en waar extra aandacht nodig is. De resultaten laten zien hoe leren in Nederland is ingebed in organisaties, waar het kwetsbaar is en welke groepen meer of juist minder toegang hebben tot scholing en ontwikkelmogelijkheden.
Uit de monitor blijkt dat Nederlandse werknemers veel leren van en voor hun werk. Meer dan de helft volgde de afgelopen twee jaar een formele opleiding of cursus, en bijna negen op de tien (87%) leren informeel via collega’s, leidinggevenden of hun dagelijkse taken. Tegelijkertijd neemt het aandeel bedrijven waar veel werknemers daadwerkelijk scholing volgen af. Van 20,9% (2021) naar 17,3% (2024). Dit speelt vooral bij (middel)kleine bedrijven. Dat is opvallend in een tijd waarin energie- en digitaliseringstransities vragen om een goed opgeleide en wendbare beroepsbevolking. Voor werknemers wordt het vermogen om zich aan te passen en nieuwe kennis toe te passen steeds belangrijker om duurzaam inzetbaar te blijven. De bereidheid om te leren groeit, maar vertaalt zich nog niet overal in meer scholing op de werkvloer.

De drie bouwstenen van de leercultuur

De Monitor Leercultuur is opgebouwd uit drie groepen indicatoren die samen laten zien hoe sterk de leercultuur in Nederland is:
  1. Leergedrag – wat mensen daadwerkelijk doen om te leren
  2. Urgentiegevoel – in hoeverre mensen de noodzaak voelen om zich te blijven ontwikkelen
  3. Stimulerende factoren – de werkomstandigheden die leren mogelijk of aantrekkelijk maken

1. Leergedrag – deelname aan opleiding of cursus

De eerste bouwsteen, leergedrag, richt zich op feitelijk gedrag: deelname aan een opleiding of cursus in de afgelopen twee jaar. Dit omvat formeel leren (met diploma of certificaat), non-formeel leren (kortere trainingen) en informeel leren (leren in het werk of van collega’s).

De grafiek laat zien dat werknemers van 35–54 jaar het vaakst deelnemen aan scholing (59% in 2024), gevolgd door werknemers van 15–34 jaar (53%) en 55-plussers (48%).

Deze cijfers laten zien dat het feitelijke leergedrag het laagst is onder oudere werkenden, en het hoogst bij de middengroep van 35–54 jaar. Bij jongere werkenden ligt het leergedrag daar tussenin.

Figuur 1 deelname aan opleiding of cursus per leeftijdscategorie *

Figuur 1 deelname aan opleiding of cursus per leeftijdscategorie

2. Urgentiegevoel – behoefte aan opleiding of cursus per sector

De tweede bouwsteen, urgentiegevoel, geeft inzicht in de gevoelde noodzaak om te leren en te ontwikkelen. De grafiek toont de behoefte aan een opleiding of cursus, uitgesplitst naar sector.
Er zijn duidelijke verschillen tussen sectoren. In de zorgsector geeft ongeveer 50 procent van de werknemers aan behoefte te hebben aan scholing. In de zakelijke dienstverlening en recreatie ligt dat rond de 45 procent, terwijl dit in de handel en landbouw duidelijk lager is, rond de 30 tot 35 procent.
Dat verschil hangt deels samen met de aard van het werk. In de zorgsector is leren en scholing vaker geformaliseerd en soms verplicht, bijvoorbeeld via de BIG-registratie. In sectoren zoals handel en landbouw komt dit minder voor. Dit verschil in mate van formalisering kan een mogelijke verklaring zijn voor de hogere deelname aan formele scholing in de zorg vergeleken met deze sectoren. De cijfers maken duidelijk dat de mate van urgentie sterk samenhangt met hoe leren is georganiseerd binnen een sector.

Figuur 2 Behoefte aan cursus of opleiding per sector *

Figuur 2 Behoefte aan cursus of opleiding per sector

3. Stimulerende factoren – ervaren steun van leidinggevende

De derde bouwsteen gaat over stimulerende factoren: de omstandigheden die leren mogelijk maken en aanwakkeren. Een van de belangrijkste hiervan is de steun van leidinggevenden bij leren en ontwikkelen. De grafiek laat zien dat werknemers in grote bedrijven (100 medewerkers of meer) het vaakst ervaren dat hun leidinggevende leren ondersteunt, met een aandeel van circa 83 procent. Bij middelgrote bedrijven (50–99 medewerkers) ligt dat rond de 77 procent, terwijl in kleine bedrijven met minder dan 10 medewerkers slechts ongeveer 75 procent aangeeft dat de leidinggevende leren actief ondersteunt. Deze verschillen zijn relevant, want ook op andere onderdelen van de monitor valt op dat het mkb gemiddeld lagere leer- en ontwikkelcijfers laat zien dan grotere organisaties. De steun van leidinggevenden is hierin een belangrijke factor voor het stimuleren van leren. Juist daarom is het essentieel dat binnen kleinere bedrijven de ervaren steun van leidinggevenden wordt vergroot. Die ruimte en ruggensteun om te leren kan een doorslaggevende rol spelen in het versterken van de leercultuur op de werkvloer.

Figuur 3 Ervaren steun van leidinggevende per bedrijfsgrootte *

Figuur 3 Ervaren steun van leidinggevende per bedrijfsgrootte

Leren als voorwaarde voor innovatiekracht

Nederland heeft een stevige basis voor leren en ontwikkelen, maar de verschillen tussen leeftijdsgroepen, sectoren en bedrijfsgroottes blijven duidelijk zichtbaar. Om wendbaar en innovatief te blijven, is het belangrijk dat er structureel en voorspelbaar beleid voor leven lang ontwikkelen wordt doorgevoerd. Dergelijk LLO-beleid moet recht doen aan de uiteenlopende behoeften van verschillende groepen – zoals oudere werkenden, mkb’ers en zelfstandigen.
Investeren in leren is investeren in de toekomst: het versterkt niet alleen de inzetbaarheid van mensen, maar ook de concurrentie- en innovatiekracht van Nederland.

Ben je benieuwd naar de Monitor Leercultuur 2025 en wil je meer weten over trends in leren en ontwikkelen in Nederland? Lees dan hier verder in de Monitor Leercultuur 2025.

Bijdrage van Jeroen Buis, Beleidsmedewerker SER LLO

* Zie de monitor voor interactieve figuren over leergedrag