14-10-2019
SERmagazine
Verkenningsaanvraag armoede onder werkenden: Wél werken, niet rond kunnen komen
De SER voert een verkenning uit naar mensen die werken, maar toch in armoede leven. Want hun aantal neemt toe, terwijl de groep onvoldoende in beeld is.
Felix de Fijter
Wanneer ben je eigenlijk arm? Als je je geen auto kunt veroorloven? Als je niet naar een feestje kunt? Of als je je boodschappen niet meer kunt betalen? Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) hanteert een ‘niet-veelmaar-toereikend’-budget, legt Cok Vrooman uit. Hij is een van de auteurs van het eind 2018 verschenen onderzoeksrapport Als werk weinig opbrengt, dat, samen met het SER-advies over armoede onder kinderen mede aanleiding was voor minister Koolmees om bij de SER een verkenningsaanvraag in te dienen.
Ondergrens
‘1.135 euro per maand is de ondergrens voor een alleenstaande’, zegt Vrooman. ‘Afhankelijk van de gezinssituatie loopt deze ondergrens op, tot 2.315 euro voor een paar met drie kinderen.’ Daarmee zijn basisbehoeften gedekt, zoals woninghuur, boodschappen, verzekeringen en persoonlijke verzorging, maar ook voor ‘sociale participatie’ is in dit budget een beetje geld gereserveerd. ‘Denk aan contributie van een sportvereniging of uitgaven om bezoek te kunnen ontvangen.’
Als je dat inkomen (gezamenlijk) niet haalt, terwijl werk wel je belangrijkste inkomstenbron is, dan behoor je tot de werkende armen. Het is geen kleine groep, die bovendien sinds 1990 geleidelijk is gegroeid. In 2017 telde het SCP er 220.000. Ruim de helft van deze werkende armen is in loondienst, iets minder dan de helft is zelfstandige, zegt Vrooman. ‘Die laatste groep loopt, samen met alleenstaanden en mensen met een migratieachtergrond, het hoogste risico om als werkende onder de armoedegrens te belanden.’
Twee groepen
‘Er vallen twee groepen op’, zegt Vrooman. ‘De eerste groep is laaggeschoold, moet het hebben van tijdelijke contracten en blijft qua inkomen meestal steken op het minimumloon; denk aan horeca- en schoonmaakpersoneel, maar ook sportinstructeurs.’ Een tweede groep bestaat uit hoogopgeleide werkenden, die veelal als zelfstandige werken. Kunstenaars, journalisten en auteurs, bijvoorbeeld. ‘Meestal met een sterke intrinsieke motivatie. Ze stappen niet snel over naar ander werk om meer te kunnen verdienen.’
Meer oorzaken
Het interessante, zegt Vrooman, is dat er zelden maar één oorzaak is aan te wijzen voor de armoede waarin deze werkenden verzeild zijn geraakt. ‘Mensen denken dat wel vaak: “er zijn te veel flexbanen of nulurencontracten” of “bijstandsontvangers zijn bang hun toeslag te verliezen”.’ Het onderzoek laat drie directe oorzaken zien die in de wetenschappelijke literatuur vaak terugkeren. De eerste oorzaak: de behoeften van het huishouden zijn groter dan het inkomen. De tweede oorzaak: het uurtarief is te laag. Oorzaak drie: de arbeidsintensiteit van het huishouden is te laag; met andere woorden, het aantal gewerkte uren kan omhoog. ‘Die oorzaken worden gestuurd door enkele tussenschakels’, zegt Vrooman. ‘De huishoudenssamenstelling, vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en de ‘hulpbronnen’ die mensen op de arbeidsmarkt in kunnen zetten.’ Bij het laatste gaat het niet alleen om zaken als opleiding en vaardigheden, maar ook om niet-economische hulpbronnen zoals gezondheid en iets wat het SCP ‘het esthetisch kapitaal’ noemt: ziet iemand er aantrekkelijk uit voor een werkgever? Ook spelen macro-ontwikkelingen mee. ‘Denk aan grote sociale veranderingen zoals migratiestromen, vergrijzing of nieuwe technologische ontwikkelingen - zoals robots op de werkvloer. Hoe die ontwikkelingen uitpakken hangt mede af van de maatschappelijke spelregels.’
Andere landen
Het SCP-onderzoek vergeleek de Nederlandse situatie met vier andere landen. Daaruit blijkt dat er in Nederland iets meer werkende armen zijn dan in België en Denemarken, maar veel minder dan in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Die verschillen zijn niet te herleiden tot de uiteenlopende welvaart, werkloosheid of samenstelling van de beroepsbevolking in de vijf landen, zegt Vrooman. ‘Het lijkt erop dat verschillen in regelgeving en cultuur wel een rol spelen. Inkomensbescherming en de organisatie van een land – de kwaliteit van het bestuur, de aanhang van vakbonden – drukken armoede onder werkenden vermoedelijk het meest. Maar ook opvattingen over de maatschappelijke rollen van mannen en vrouwen of het arbeidsethos zijn van invloed.’
Armoedebeleid
Welke rol kan overheidsbeleid spelen om armoede onder werkenden tegen te gaan? Het SCP keek in z’n onderzoek naar de impact van het armoedebeleid van twintig gemeenten. ‘Het viel op dat bij de meeste gemeenten gerichte doelstellingen of beleid voor werkende armen ontbreken. Gemeenten denken hen te bereiken via de voorzieningen die voor alle burgers beschikbaar zijn, maar dat spreekt niet vanzelf. Vooral zelfstandigen vragen niet snel om hulp. Daar moet de overheid dus rekening mee houden’, zegt Vrooman. ‘Gemeenten zouden meer verbinding kunnen zoeken met lokale werkgevers, sociale raadslieden en onderwijsinstellingen. Ook kunnen ze een voorbeeldrol vervullen, omdat gemeenten zelf óók werkgever zijn en allerlei diensten inhuren.’ Maar, zegt Vrooman, de problematiek moet op verschillende niveaus worden aangepakt. ‘De gemeente kan het niet alleen.’
Complexiteit
Tot slot, wat verwacht Vrooman van de SER-verkenning? ‘De SER zou recht moeten doen aan de complexiteit van het probleem. Het is niet alleen een kwestie van de hoogte van het minimumloon of de contractvorm, maar ook van de behoeften van huishoudens en de arbeidsuren die zij kunnen maken. Er is een relatie met zorgverplichtingen en het Nederlandse culturele model om die met betaald werk te combineren. Dat kan de implementatie en effectiviteit van nieuw beleid in de weg staan. De werkende armen vallen nu tussen wal en schip, dus aandacht voor de verantwoordelijkheidsverdeling is essentieel.’