Reflectie op advies Commissie Kervezee (Innovatie Zorgberoepen & Innovatie)
Reflectie van SER-voorzitter Mariëtte Hamer op het advies ‘Anders kijken, anders leren, anders doen’ van de commissie Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen (Commissie Kervezee).
17 november 2016
De onderstaande tekst bevat de bouwstenen voor de reflectie van Mariëtte Hamer en is daarom niet bedoeld om letterlijk uit te citeren.
INLEIDING
De Commissie Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen heeft vandaag een belangwekkend advies uitgebracht. Het is een voorrecht om daarop een reflectie te mogen geven. Zeker omdat het advies van de commissie gaat over zowel gezondheidszorg als onderwijs, twee terreinen die voor de samenleving, voor de SER en voor mij van zeer groot belang zijn.
De gezondheidszorg is een belangrijke sector voor ons land. Kwalitatief hoogwaardige zorg is in ons aller belang! Daarvoor moet die zorg ook voor iedereen toegankelijk en beschikbaar zijn. In termen van werkgelegenheid gaat het om een sector met liefst meer dan een miljoen werknemers. De zorgsector is ook een terrein van innovatie, zowel technologische innovatie als sociale innovatie, waarmee ze kan bijdragen tot groei van de maatschappelijke welvaart. Er spelen thema’s die voor de gehele economie relevant zijn, zoals technologische ontwikkelingen en de groeiend diversiteit van arbeidsrelaties (ook wel flexibilisering van arbeid genoemd).
De SER is ook betrokken bij onderwijs via onder ander recente adviezen oer het funderend onderwijs, het mbo, het hoger onderwijs en de zogenaamde skills strategy van de OESO.
Ik herken zeer de toekomstschets van de commissie. De zorg komt de komende jaren voor veel veranderingen te staan. Onze bevolking wordt ouder en er komen steeds meer mensen met chronische ziekten. Dat vraagt
- een ander aanbod van zorg.
- een andere manier om het werk in de zorg te organiseren.
- een andere werkwijze van de mensen die in de zorg werken.
Ik kan me ook vinden in de algemene zienswijze van de commissie. Niet uitgaan van ‘ziekte’ maar van ‘functioneren’. Dat betekent kijken naar de veerkracht van mensen, wat kunnen ze wel en wat kunnen ze zelf? En dat mensen meer zelf kunnen en moeten doen. Meer eigen regie over de gezondheid, en minder afhankelijkheid.
Deze noties spreken mij zeer aan.
Terecht stelt de commissie dat de zorg anders georganiseerd moet worden. De vraag naar zorg wordt complexer. Medewerkers in de zorg zullen meer intersectoraal en multidisciplinair moeten werken. Meer over de grenzen heen kijken en samenwerken met andere domeinen, zoals welzijn, werk en sport.
Met de commissie deel ik de constatering dat de huidige beroepen en opleidingen in de zorg nog niet of onvoldoende zijn ingericht op die veranderingen in de vraag naar zorg. Het moet meer gaan over vakbekwaamheid, samenwerkend vermogen en lerend vermogen van professionals. Over educatie van de burger vanaf jonge leeftijd, de grotere rol van informele zorg naast formele zorg. En samenwerking en vervagende grenzen tussen domeinen. En natuurlijk met aanbevelingen over wat dat betekent voor het zorgonderwijs in de verschillende onderwijssectoren. De commissie benadrukt in het advies het ook belang van technologie en van een leven lang leren.
Voor de SER en voor mij zitten er al met al veel herkenbare punten in het advies. Het belang van technologie. De verschuivingen van formele naar informele zorg. Vervagende grenzen tussen cure en care. Leven lang leren. Samenwerking in de praktijk tussen stakeholders. In die zin sluit het advies goed aan op zaken die binnen de SER in discussie zijn. Dan denk ik aan de recente SER-rapporten over digitalisering, over combineren van werken, leren en zorgen en over het mbo.
En dan: hoe verder met dit advies?
Met de recente SER-trajecten in het achterhoofd geef ik graag de volgende punten daarvoor mee.
Ons rapport over digitalisering gaat over de invloed van digitalisering op werk en organisatie van werk. Die invloed is groot. De minister wijst erop, de commissie vraagt er aandacht voor. Ik benadruk daarbij het belang van sociale innovatie bij technologische innovatie – betrek werknemers bij de uitwerking. Succesvolle implementatie van technologische vernieuwing is alleen mogelijk bij draagvlak onder betrokkenen.
Maar ook dat aandacht nodig is voor de mensen die verliezers zijn: als je werk verandert of zelfs verdwijnt. We hebben als samenleving een zorgplicht voor deze mensen. We moeten de achterblijvers meenemen. Maar het zal een permanent onderdeel van het beleid moeten zijn. Leven lang leren en daarmee tijdig beginnen, om te voorkomen dat mensen op een doodspoor terecht komen. De SER werkt aan daarom ook op verzoek van het kabinet aan een advies over post-initieel leren.
Dan het belang van een leven lang leren. Natuurlijk moeten we goed kijken naar wat de veranderingen in de zorg en in de vraag naar zorg betekenen voor de opleidingen. Het is belangrijk jonge mensen meteen de goede kwalificaties mee te geven. De commissie doet daarvoor goede voorstellen. Maar voordat dat geregeld is zijn we zo al de nodige jaren verder, en voordat we daarvan het effect in de zorg zelf merken is het weer later. En zelfs als jonge mensen de goede kwalificaties mee krijgen bij aanvang, dan moeten ze dat ook blijven onderhouden. Leren moet net zo vanzelfsprekend worden als eten.
Er is al veel winst te halen bij de mensen die nu al in de zorg werken. Daar zal ook een forse inzet op moeten komen. Post-initieel leren zal de groep ‘zittende’ werknemers ook mee moeten nemen in die ontwikkelingen. Van werknemers wordt steeds meer gevraagd in termen van wendbaarheid: bereidheid en vermogen om je aan te passen. De minister geeft in haar brief van begin deze maand aan dat permanent leren mogelijk wordt verbonden met de BIG-registratie. De SER gaat met leven lang leren aan de slag. Het belang daarvan kan niet worden onderschat.
Dan het voorstel van de commissie om broedplaatsen als ontwikkelingsmodel mogelijk te maken: volgens mij een kansrijke formule. Samenwerking tussen onderwijs, zorgorganisaties en lokale en regionale overheden is van groot belang. Essentieel is dat die samenwerking voor alle partijen verplichtingen met zich meebrengt. Het onderwijs moet rekening houden met de wensen van de zorgwerkgevers. Maar zorgwerkgevers zullen bijvoorbeeld ook werkplekken moeten bieden voor jongeren, niet alleen als het goed gaat maar ook als het minder gaat. Langdurig en structureel dus. Wederzijds commitment dus.
Samenwerking moet ook verder gaan dan stage, gastcolleges en werkbezoeken. Praktijk en opleiding moeten samen werken aan opstellen van het curriculum en de organisatie van de opleiding. Samenwerken tot in het hart van de opleiding.
Een punt dat wat mij betreft nog sterker naar voren zou mogen komen is preventie, of: het voorkomen dat je zorgbehoeftig wordt en beroep moet doen op de curatieve zorg. Burgers wensen meer eigen regie. De overheid pakt niet alles meer op. En gezondheid is iets dat van jongs af aan van met gaan spelen. De maatschappelijke winst die we daar mee kunnen boeken lijkt groot. Maar vraag is hoe gaan we dat structureel verankeren in ons zorgstelsel. De SER organiseert op 6 december een conferentie over de vraag hoe we binnen het stelsel van gezondheidszorg meer werk kunnen maken van preventie.
Afsluitend: als voorzitter van de SER ondersteun ik het advies van de commissie van harte. De hoofdlijnen van het advies zijn zaken waar we snel mee aan de slag moeten. Vanuit de verantwoordelijkheid van de SER zijn wij uiteraard graag bereid om mee te denken over hoe de aanbevelingen uit het advies kunnen worden uitgewerkt en ingevoerd. En daarbij te kijken hoe de SER zelf een bijdrage kan leveren aan het verder brengen van de aanbevelingen.